G O E D
Bestuurders van een politievoertuig - auto, motor, tractor, (brom)fiets, paard, kameel en ook als voetganger; zowel herkenbaar als niet herkenbaar als politievoertuig - mogen te allen tijde afwijken van de regels voorzover de uitoefening van de politietaak dat vereist.
Alleen het gebruik van optische en geluidssignalen maakt van de politieauto een voorrangsvoertuig. Bestuurders van voorrangsvoertuigen mogen afwijken van de voorschriften voor zover de uitoefening van hun taak dat vereist (art. 91, RVV 1990). Dat zijn alle voorangsvoertuigen, politie, ambulance, brandweer, etc. Daarbij moeten weggebruikers bestuurders van een voorrangsvoertuig voor laten gaan (art. 50, RVV 1990).
Als een politievoertuig geen signalen voert heeft hij geen voorrang en is het de bestuurder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Bovendien moet er sprake zijn van een dringende reden in de taakuitvoering om af te wijken van de verkeersregels; het is zeker geen vrijbrief.